aarden

Eens was het een voorraadkast in de bakkerij. Toen stond ze jaren in de garage als verzamelplaats van schroevendraaiers, plamuurmesjes en ander klein gerief. Een jaar of vijf geleden is ze gepromoveerd tot tuinkast. De kast mocht naar buiten. De kast kwam uit de kast. Ze mocht haar beste zelf worden. Ze werd de trotse thuis van potten en versierselen voor de tuin. Die stonden achteloos in haar uitgestald. Kijk, zei de kast, hier woont iemand met groene vingers. Elk ogenblik kan die aankomen, een pot nemen, wat aarde van  de composthoop, een plant uit de tuin of het plantencentrum. Vullen, aandrukken, water geven, een plaatsje uitzoeken op het terras. De tuinkast hield de belofte in van een bescheiden, rustgevende activiteit in de tuin. Haar belofte was deze: de groenevingervrouw zal snel komen, in haar werkkleren, met een schepje. Ze zal scheppend bezig zijn. Haar kleine huiselijke activiteit zal de indruk wekken van gezelligheid, kneuterige zorgeloosheid. Het zal een vredige namiddag worden, met kleine rituele handelingen van iemand die helemaal in evenwicht is.

De tuinkast is niet langer het centrum van de buitenactiviteit. Sinds een paar jaar heeft de vrouw immers ook een serre. Daardoor heeft ze haar buitenactiviteit met heel wat weken verlengd. Daar heeft ze nu de grond alweer onder water gezet, kalk toegevoegd, de aarde bemest en aangeharkt. Daar staan nu ook zakjes met zaadjes en knollen klaar. Die houden de belofte in van een nieuwe lente. Ze wachten daar nog even, tot de vorst, de grote zondvloed en de rukwinden voorbij zijn. Nog een paar droge dagen, een eerste mild zonnetje, en dan scheurt de vrouw de verpakking los.  Dan zal ze zaaien en planten, in februari al, tegen het advies van haar ervaren buur in. Ze vertrouwt de sla, de radijs, de spinazie toe aan de grond, nu. Er is geen tijd meer voor geduld. Ze voelt aan dat dit de juiste tijd is. Ze voelt zich doordrongen van  de onstuitbare kracht van de natuur, die elk jaar opnieuw een overwinning behaalt op de koude. Dit is het moment waarop ze eigenhandig de troosteloosheid en de naargeestigheid van de winter kan verdrijven.

Zaaien houdt een grote verwachting in, een geloof dat de zomer komt, dat het weer warm wordt. Al snel zullen de eerste plantjes de kop boven de aarde steken. Niet alleen de grond ontdooit, ook de vrouw zelf. Zij maakt zelf een jaarlijks groeiproces mee. In haar serre kweekt ze nieuwe energie. Ze laadt zich op aan de zon. Ze gaat op de knieën om haar zaadjes te zien kiemen. Het maakt haar niet uit dat haar nagels tijdelijk vuil zijn, dat haar kleren gewassen moeten worden.  Ze voelt zich een met de aarde, een met haar plantjes en ze is gelukkig.

Previous
Previous

complimenten

Next
Next

de gewonigheid